Eric Oosthoek
Feuilleton. Deel 3
Dood in opdracht
Bezoek ook eens onze website(s) en Social Media.
Eric Oosthoek
Feuilleton. Deel 3
Dood in opdracht
Over de auteur
Eric Oosthoek studeerde in 1972 als een van de eerste van zijn generatie af als toneel- én televisiedramaregisseur aan de Amsterdamse Toneelschool. Hij werkte tijdens zijn studie verschillende malen als regie-assistent van Engelse en Duitse regisseurs van toneel- en televisiedrama.
Zijn televisiefilms zijn vertoond op buitenlandse publieke zenders in o.a. Engeland, Duitsland, Zwitserland, Frankrijk, IJsland en Bulgarije. Oosthoek was meermalen lid van internationale jury’s, waaronder de Prix d’Italia en de Genève-Europa-Prijzen voor Scenarioschrijven. Sinds 2008 richt hij zich volledig op het schrijven van fictie.
“In de tijd dat ik aan Vlucht! [televisiefilm] werkte ontstond mijn fascinatie voor het werk van politie en justitie. Daaruit is Severyn & Govaert ontstaan. Misdaadromans gebaseerd op waargebeurde zaken.”
Dood in opdracht is het tweede deel in de Severyn & Govaert reeks. Het eerste deel is Onder verdenking.
De komende vier edities van Bazarow Magazine publiceren we als feuilleton telkens een hoofdstuk uit Dood in opdracht. Vandaag hoofdstuk 3.
Lees het eerste hoofdstuk hier.
Lees het tweede hoodfstuk hier
Lees ook het interview met Eric Oosthoek: "De verhalen hadden zich wél zo kunnen afspelen, vrijwel alle feiten en gebeurtenissen komen uit bestaande strafdossiers."
Dood in opdracht
Hoofstuk 3
De felle zon van overdag zorgde voor een warme, zwoele zomeravond. Een heldere maan stond aan de hemel. Maarten zat buiten op de steiger bij zijn appartement met een intern rapport over de zaak Delta-3. Hij had zin in een borrel, maar dat kon niet. Piketdienst. De visie van de districtsleiding bood niet veel nieuws.
Rond halfelf belde Jelle Rooda. Ook hij had piket. Tien minuten geleden was een melding binnengekomen bij het Operationeel Centrum. Vrijdag 18 augustus, 22.25 uur. In Noord had een vrouwelijke bewoner twee verdachte mannen gezien, bij een flat in de Molenwijk. Een van hen leek in het bezit van een vuurwapen. De uniformdienst was ter plekke. De operationeel coördinator van het OC had Jelle gebeld. Het leek haar de moeite waard de getuige te horen, vanwege dat wapen.
Het betrof een voluptueuze Amsterdamse van een jaar of vijftig. Ze vertelde dat ze rond tien uur op het binnenplein bij haar flat twee auto’s had gezien, een bestelbusje en een personenauto. Een man met een capuchon had een paar grote bundels vanuit het busje in de achterbak van de auto geladen. Achter het stuur zat een vrouw met lang zwart haar. De man had voortdurend om zich heen gekeken. Kentekens had ze vanuit haar positie niet kunnen zien, maar het busje was blauw, de personenauto zwart. Iets verderop stond een ‘kale met een volle baard’ op de uitkijk, met een hand in zijn zak. ‘Van die Noord-Afrikanen, allebei.’ De dame had het allemaal ‘foute boel en hartstikke verdacht’ gevonden. Ze had het niet op al die moslims. Zodra het overladen van de bundels klaar was hadden de bestuurders gewisseld. De vrouw was weggereden met het bestelbusje, de twee mannen met de personenauto. Die capuchon achter het stuur. ‘Volgens mij had die kale een pistool.’
Maarten gaf haar zijn kaartje en hoopte dat ze nooit zou bellen.
Eenmaal weer onderweg naar huis was Maarten tegen Jelle begonnen over Jbel Dhabi. Twee maanden geleden hadden ze een drugsbende met die naam opgerold. Bij een gewapende actie had een arrestatieteam hun leider, Maysar El Midal, opgepakt.
‘Weet je wat ik mij nog steeds afvraag over die actie in Landsmeer?’
‘El Midal? Shoot.’
‘Wat heeft die Maysar gealarmeerd? Waarom reed hij opeens achteruit en probeerde hij te vluchten? Het arrestatieteam kan hij niet gezien hebben.’
Jelle knikte. ‘Hij heeft het uitgelegd. Het was een van onze laatste vragen aan hem, eigenlijk alleen maar uit nieuwsgierigheid. Staat op de laatste pagina van de verhoortranscriptie. ‘
‘En?’
‘Er was een afspraak tussen vader en zoon. Links en rechts van de garagedeuren zaten kleine ramen. De laatste die vertrok sloot het rolgordijntje van het rechterraam. De eerste die thuis kwam deed het omhoog als hij veilig binnen was.’
Maarten snoof. ‘Lijkt de KGB wel.’
‘Ouderwets, maar doeltreffend.’
Jelle vloekte, hij ging langzamer rijden. Blauwe zwaailichten in de verte. Alcoholcontrole. De twee rijstroken op de IJdoornlaan waren met oranje pylonen en knipperlichten afgezet. Er was nauwelijks iemand op de weg. Twee agenten van de uniformdienst leidden het verkeer over de vluchtstrook naar een parkeerplaats. De collega’s droegen witte reflecterende vesten met rode strepen. Een politiebusje met apparatuur voor de ademanalyse, verderop een patrouillewagen, beide met werkende zwaailichten. Maarten was blij dat hij bij de recherche zat. Het werk bij zo’n controleploeg van blauw moest geestdodend zijn. Jelle deed zijn raampje omlaag en pakte zijn identiteitsbewijs.
Een wat oudere brigadier stapte op de auto af. ‘Goedenavond, alcoholcontrole. Mijn naam is Reitsma. Mag ik uw…’ Hij stokte en keek langs Jelle heen nog eens goed naar binnen. ‘Jezus, Maarten! Dat is lang geleden.’
Maarten had het zien aankomen. Hij wist dat hij de brigadier kende en pijnigde zijn hersens. Opeens herinnerde hij zich een vriendelijke, vaderlijke man die hem een paar dagen streetwise had gemaakt toen hij begon als jonge inspecteur in Amsterdam. De man was gepokt en gemazeld bij de uniformdienst en had indruk op hem gemaakt.
‘Warmoesstraat?
‘Zeker jongen. Vorige eeuw, straatdienst in de hoerenbuurt.’
‘Albert, toch? Da’s bijna twintig jaar geleden.’
Naast het politiebusje stond een vrouw in burger met een jonge hoofdagent te praten. Maarten had haar eerder bij Lydia op het IJdok gezien. ‘Wat doet het OM hier?’
Reitsma keek om. ‘Werkbezoek. Observeren hoe een aanhouding bij een alcoholcontrole verloopt. Zien hoe dat wordt afgehandeld. Blaastest, ademanalyse, bloedproef, de hele rotzooi. Aysun Uslu, officier in opleiding. Net benoemd. Ze loopt stage bij de uniformdienst.’
Achter Reitsma leidde een agent een aangeschoten automobilist naar het busje. De man protesteerde luidkeels. Reitsma keek om, gebaarde naar de agent die met de plaatsvervangend officier stond te praten. ‘Hamid, neem jij even over? Middendorp staat alleen.’ De twee agenten liepen de rijbaan op. Ze dirigeerden een zwarte Volkswagen Golf met een Belgisch nummerbord over de vluchtstrook naar de parkeerplaats.
‘Scoren jullie een beetje?’ vroeg Jelle aan Reitsma.
‘Ach weet je, voor óns werkt ’t. Eén op de tien gaat voor schut. Het geeft je tenminste het gevoel dat je er niet voor niks staat.’ Jelle knikte begrijpend. Ze keken allebei naar de Belgische auto. Die minderde vaart, draaide de parkeerplaats op en stopte. De portierramen gingen langzaam omlaag. ‘Maar ja, het blijft repressief hè. Eigenlijk zou je ze moeten pakken voor ze achter het stuur kruipen.’
Maarten zag hoe Middendorp en zijn collega van beide zijden op de zwarte Volkswagen toe liepen. Het was alsof hij de gelige flitsen zag voor hij het geluid van de schoten hoorde. De knallen waren oorverdovend, echoden door zijn hoofd. Iemand schreeuwde iets. Aysun Uslu dook in een reflex naar de grond.
Reitsma vloekte geschrokken, drukte op de rode knop van zijn portofoon. Een automatisch noodsignaal, de verbinding bleef nu open en de meldkamer zou alles horen. ‘Assistentie collega, assistentie collega, er wordt op ons geschoten!’ Het OC moest nu groot alarm slaan.
Vanuit de Golf vuurden de inzittenden gericht op de twee agenten. Hamid sloeg direct tegen het asfalt. Middendorp kreeg een kogel in zijn bovenbeen en zakte in elkaar. De auto scheurde dwars door de afzetting heen de weg op. Uit het rechterportierraam schoot de bijrijder in het wilde weg in de richting van de achterblijvers. Middendorp schoot liggend op de grond zijn dienstpistool leeg op de banden van het vluchtende voertuig, de laatste twee schoten waren raak. Een ervan trof de rechterachterband, de ander ging door de achterruit.
De tijd stond even stil. Alles leek langer te duren, te vertragen. Het fluiten van de kogels, het geluid van de inslagen, de klap van de achterband, het gieren van de motor. De vluchtende auto begon te slingeren en belandde nog voor iemand de achtervolging kon inzetten met een harde klap tegen de betonnen pijler van een viaduct. Reitsma vloekte opnieuw en rende samen met de twee overgebleven politiemensen met getrokken pistolen naar de gestrande auto. Zijn stem en die van de centralist in de meldkamer van het OC verdwenen in de nacht. De motor van de vluchtauto was afgeslagen, stoom ontsnapte uit het koelsysteem.
Alles ging ongelofelijk snel, ze waren de auto uit voor ze zich realiseerden wat er allemaal gebeurde.
Jelle rende naar de in zijn been geschoten Middendorp, gespte zijn broekriem los en legde een geïmproviseerd tourniquet aan rond het getroffen bovenbeen. Maarten rende naar Hamid. Hij knielde, trok zijn jack uit en schoof het opgerold onder het hoofd van de jonge hoofdagent. Hij was rechts in zijn borstkas geraakt, twee keer, leek buiten bewustzijn. Uit zijn mondhoek liep een straaltje bloed.
Maarten keek naar de zwaargewonde Hamid, wist niet goed wat hij moest doen. De ogen van de man waren gesloten. Hij deed ook zijn overhemd uit, maakte er een prop van en drukte die op een van de wonden. Met zijn andere hand hield hij de tweede wond dicht. Maarten keek om zich heen, hij had meer materiaal nodig. Tot zijn verbijstering zag hij hoe de eerder aangehouden automobilist stilletjes uit de zijdeur van het politiebusje stapte. Hij keek schichtig om zich heen, holde naar zijn wagen en startte de motor. Zonder dat verder iemand er aandacht aan schonk, verdween de auto met gedoofde lichten in het donker.
Aysun zag Maarten wanhopig om zich heen kijken, krabbelde overeind, holde naar het politiebusje en keerde terug met een handdoek. Hamid hoestte zachtjes, probeerde iets te zeggen. Zijn bloed liep tussen Maartens vingers door. Aysun knielde neer, vouwde de handdoek op en beduidde Maarten dat hij het nu aan haar kon overlaten. Ze boog zich voorover en smeekte de agent in een mengsel van Turks en Arabisch om vol te houden. Maarten trok Hamids dienstpistool uit de holster en holde naar zijn collega’s.
Reitsma en de twee andere agenten hadden de vluchtauto omsingeld en hielden de inzittenden onder schot. De bestuurder lag met zijn hoofd op het stuur en bewoog niet. Hij leek gewond. De man op de passagiersplaats hing verdoofd door de klap half uit het portierraam. Door de botsing was hij zijn vuurwapen kwijtgeraakt. Hij bewoog, kwam bij, begon zonder aandacht aan de agenten te schenken zachtjes maar onophoudelijk voor zich uit te schelden. Maarten hoorde Noord-Afrikaanse keelklanken, Arabisch misschien. Of de tirade op de gewonde bestuurder sloeg, of op zichzelf, was onduidelijk.
Reitsma deed een paar passen naar voren. ‘Geen beweging of er wordt geschoten! Handen omhoog, vingers spreiden! Doe precies wat ik zeg…’
De bijrijder opende nog steeds scheldend langzaam het rechterportier. Klein, sterk en gedrongen. Gevaarlijk, zag eruit als een bokser. Maarten schatte hem halverwege de dertig. Kaal, volle baard en een door de zon gelooid gelaat. Hij dacht aan de voluptueuze Amsterdamse. Dit was de man van de melding. Hij stond met zijn handen boven zijn hoofd buiten de auto. Een buitenlander. Reitsma was kennelijk tot dezelfde conclusie gekomen. Hij hield hem onder schot. ‘Kneel down. Slowly! Down to the floor, face down, spread your arms!’
Acht minuten later stond de ventweg langs de S118 vol politievoertuigen met werkend zwaailicht. Collega’s plaatsten oranje pylonen en rolden rood-witte linten uit, de plaats delict werd afgezet. Motoragenten hielden het verkeer tegen. Twee ambulances draaiden de weg op en vertrokken met loeiende sirenes.
Maarten keek de ziekenauto’s na en trok zijn met bloed besmeurde jack aan. Het stonk en voelde koud op zijn blote bovenlijf. De motoragenten lieten een zwarte luxeauto met blauw zwaailicht ongehinderd passeren. De eenheidsleiding was niet operationeel omdat het avond was, maar hij wist dat de meldkamer de rechercheofficier van dienst had gebeld. Die op zijn beurt had de leiding en het OM geïnformeerd en de chef van dienst had vervolgens de nummers op de piketlijst gebeld. Een tergend lange communicatielijn, maar het werkte. Er moest nu eenmaal opgeschaald worden. Twee mannen in burger stapten uit de auto. In de langste van de twee herkende hij een collega van bureau Boven-IJ. Reitsma ging naar de mannen om hen te informeren.
Maarten draaide zich om en liep langzaam in de richting van de verongelukte vluchtauto. Agenten voerden de arrestanten geboeid af naar een van de politiebusjes. Halverwege passeerde hij het groepje. De kale man met de baard liep moeizaam en hinkte. Hij mompelde nog steeds verwensingen. De bestuurder bloedde uit een hoofdwond. Het was een jongeman, mediterraan uiterlijk, zwarte dreadlocks met een scheiding in het midden, pluizig baardje.
De heldere maan toonde een bizar stilleven dat Maarten niet snel zou vergeten. De zwaar beschadigde vluchtauto hing als een dood dier tegen de betonnen pijler. Een jonge aspirant-agent, zijn gezicht strak en wit in het maanlicht, hield de wacht. Uit het wrak ontsnapte nog steeds stoom. De blauwe zwaailichten in de verte reflecteerden in de achterruit. Merkwaardig genoeg was het veiligheidsglas niet verpulverd. Rondom het kogelgat zat een kleine ster, maar de ruit zelf was nog intact. Voorzichtig liep Maarten dichterbij. Achter zich hoorde hij Jelles voetstappen aankomen. Door de klap van de botsing was de kofferdeksel van de auto opengegaan. Hij stond op een kier. Maarten duwde de klep aan een van de hoeken met één vinger voorzichtig verder open.
In het maanlicht lagen drie samengebonden bundels, rommelig verpakt in grijze verhuisdekens. Twee van de pakketten waren losgeraakt. Uit een ervan stak de klapkolf van een halfautomatisch machinepistool. De ander was gevuld met een aantal gebogen patroonhouders. Maarten zuchtte, voelde dat Jelle dicht naast hem stond. Hij maakte met zijn hoofd een beweging naar het wapentuig en sprak zacht. ‘Anne zei altijd: in basis vind ik de werkelijkheid niet leuk. De wereld is niet aardig en de mensen zijn dat ook niet. Er zijn goddank uitzonderingen, maar dat zijn er niet veel.’
Jelle zweeg even en knikte toen.
‘Ze had gelijk. En dat zal nooit wennen.’
—
Informatie
Titel
Dood in opdracht
Taal
Nederlands
Bindwijze
Paperback
Druk
1
Verschijningsdatum
September 2020
Aantal pagina's
288
Auteur
Eric Oosthoek
Uitgever
All Fiction
ISBN
9789082993431
Genre
Literatuur & Romans
Deze week in Bazarow Magazine
Lees hier wekelijks interviews met schrijvers, voorpublicaties van nieuwe boeken, ons feuilleton, een column, de agenda en het laatste boekennieuws.